Nieuws
Houd deze pagina in de gaten voor het laatste nieuws en onze inloopspreekuren.
Arbeidsovereenkomst geëindigd voor verstrijken opzegverbod
In het Xella-arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een werkgever mee moet werken aan de beëindiging van een slapend dienstverband en daarbij een transitievergoeding moet betalen aan de werknemer. Een slapend dienstverband is in dat arrest gedefinieerd als een dienstverband dat de werkgever na twee jaar arbeidsongeschiktheid van een werknemer niet heeft opgezegd, hoewel hij daartoe wel bevoegd is, en waarbij hij de werknemer geen loon meer betaalt.
De kantonrechter heeft onlangs de vordering tot betaling van een transitievergoeding door een arbeidsongeschikte werknemer afgewezen. Het betrof een bijzondere situatie, waarin op grond van de cao de arbeidsovereenkomst pas mocht worden opgezegd na drie jaar arbeidsongeschiktheid. De werkgever was verplicht gedurende het derde jaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering aan te vullen tot 100% van het loon. Kort voordat het opzegverbod zou verstrijken was de arbeidsovereenkomst geëindigd door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Volgens de kantonrechter was niet voldaan aan de omschrijving van een slapend dienstverband. Er is geen tijdstip geweest waarop de werkgever had moeten meewerken aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst met toekenning van een transitievergoeding. De kantonrechter merkt op dat tijdsgrenzen een absoluut karakter hebben. Het gaat er alleen om of je binnen of buiten de grenzen valt. Hoe dicht je bij de grens was, doet er niet toe.
Verkenning leefvormen AOW
Bij de uitvoering van de AOW doen zich soms problemen voor doordat de bestaande leefvormdefinities niet aansluiten bij de beleving van mensen. De minister van SZW heeft een verkenning uit laten voeren naar mogelijkheden om het stelsel van leefvormen te vereenvoudigen en te moderniseren. De minister heeft het eindrapport van deze verkenning naar de Tweede Kamer gestuurd. Het rapport beschrijft drie mogelijke varianten om het stelsel van leefvormen in de AOW begrijpelijker en beter uitvoerbaar te maken. Ook zijn er verbeteropties beschreven voor het huidige stelsel. Het rapport is zonder nadere standpuntbepaling van het kabinet aan de Kamer voorgelegd. De in het rapport genoemde varianten zijn:
- Individualisering van de AOW.
- Adres als uitgangspunt.
- Toeslagpartnerbegrip als uitgangspunt.
Individualisering van de AOW
In deze variant heeft iedere AOW-gerechtigde, ongeacht de leefvorm, recht op eenzelfde bedrag aan uitkering. Door de AOW te individualiseren wordt het stelsel veel eenvoudiger uit te voeren.
Adres als uitgangspunt
In deze variant wordt de hoogte van de uitkering bepaald aan de hand van het aantal mensen dat op één adres woont. Wie alleen woont heeft recht op de alleenstaandenuitkering. Wonen meerdere mensen op één adres dan ontvangen AOW-gerechtigden de lagere uitkering voor samenwonenden. De onderlinge relatie van personen die op hetzelfde adres wonen is in deze variant niet van belang.
Toeslagpartnerbegrip
Door aan te sluiten bij het toeslagpartnerbegrip wordt rekening gehouden met het kostenvoordeel van het delen van een huishouden en met de onderlinge verbondenheid tussen mensen. Bij het hanteren van het toeslagpartnerbegrip wordt gebruik gemaakt van objectief vast te stellen criteria.
Opties binnen het huidige stelsel
Deze opties leiden niet tot een fundamentele vereenvoudiging, omdat er nog steeds wordt getoetst aan materiële criteria die op basis van de individuele situatie moeten worden beoordeeld.
Toepassing van 50%-norm bij meerpersoonshuishoudens
In deze variant wordt bij drie of meer meerderjarige ongehuwde personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, een AOW-uitkering volgens de gehuwdennorm van 50% uitgekeerd. Het is niet relevant of men voor elkaar zorgt.
Duurzaam gescheiden leven in verzorgingsinstelling
Het beleid, dat gehuwden bij opname van één van beide partners in een zorginstelling in aanmerking kunnen komen om een alleenstaandenuitkering te ontvangen, is complex. De keuzevrijheid zou kunnen worden afgeschaft om de regeling eenvoudiger te maken. Een andere mogelijkheid kan zijn dat AOW-gerechtigden terug kunnen komen op een eerder gemaakte keuze.
Tweewoningenregel voor gehuwden
In deze variant wordt aan gehuwden, die ieder een eigen woning hebben waar geen andere mensen staan ingeschreven of feitelijk inwonen en die de kosten van die woning zelf dragen, een AOW voor alleenstaanden uitgekeerd.
Verkorting betaaltermijn grootbedrijf
Kleine en middelgrote ondernemers, die aan het grootbedrijf leveren, worden steeds later betaald. De betaaltermijn wordt regelmatig door het grootbedrijf bepaald en soms eenzijdig verlengd. Dit is sinds de coronacrisis steeds vaker het geval. Kleinere ondernemers komen door het betaalgedrag van grote ondernemingen in de financiële problemen. Om het midden- en kleinbedrijf tegemoet te komen heeft de staatssecretaris van EZK een wetsvoorstel ingediend. Dit wetsvoorstel brengt de maximale wettelijke betaaltermijn die het grootbedrijf mag hanteren bij betalingen aan het mkb terug naar 30 dagen. De huidige toegestane betaaltermijn bedraagt 60 dagen.
Aanwijzing bezwaar box 3 2020 als massaal bezwaar
De staatssecretaris van Financiën heeft bezwaarschriften tegen de vermogensrendementsheffing (box 3-heffing) in de aanslagen inkomstenbelasting over 2020 aangewezen als massaal bezwaar. Eerder gebeurde dat met bezwaarschriften over de jaren 2017 tot en met 2019. Procedures over deze jaren hebben nog niet geleid tot een arrest van de Hoge Raad. Bezwaarschriften, die ook betrekking hebben op andere onderdelen van de aanslag dan de vraag of de vermogensrendementsheffing in strijd is met het recht op ongestoord genot van eigendom, worden gesplitst.
De inspecteur zal binnen zes weken na een onherroepelijk oordeel van de Hoge Raad een collectieve uitspraak doen op de ingediende bezwaarschriften. Deze uitspraak zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en op www.belastingdienst.nl.
Wetsvoorstel bronbelasting dividenden
De staatssecretaris heeft het wetsvoorstel ter invoering van een aanvullende bronbelasting op dividendstromen naar laagbelastende landen ingediend bij de Tweede Kamer. Het is de bedoeling dat het wetsvoorstel in 2024 in werking treedt. De aanvullende bronbelasting gaat gelden voor dividenduitkeringen naar landen met een winstbelastingtarief van minder dan 9% en landen die op de Europese lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden staan.
De bronbelasting is een aanvulling op de per 1 januari 2021 ingevoerde bronbelasting op renten en royalty’s.
Alsnog aftrek voorbelasting op tijdstip ingebruikneming?
Ondernemers kunnen de omzetbelasting die andere ondernemers in rekening hebben gebracht in aftrek brengen als zij de afgenomen goederen of diensten voor btw-belaste prestaties gebruiken. De aftrek van voorbelasting vindt plaats in de aangifte over het tijdvak waarin de goederen geleverd of de diensten verricht zijn. De vraag in een procedure voor de Hoge Raad was of voorbelasting die niet in aftrek is gebracht in het tijdvak van de levering alsnog in aftrek kan worden gebracht.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is dat mogelijk met behulp van de herzieningsregeling. De herzieningsregeling houdt in dat als op het tijdstip, waarop de ondernemer goederen en diensten gaat gebruiken, blijkt dat te veel of te weinig belasting in aftrek is gebracht ten opzichte van het werkelijke gebruik, de ondernemer de te veel afgetrokken belasting verschuldigd wordt. Te weinig afgetrokken belasting wordt op verzoek aan de ondernemer teruggegeven.Het hof is van oordeel dat de herzieningsregeling niet beperkt is tot het geval waarin bij ingebruikneming van goederen het werkelijke gebruik afwijkt van de bestemming. Het werkelijke gebruik is volgens het hof bepalend voor het recht op aftrek. Pas bij de ingebruikneming ontstaat voldoende duidelijkheid over het werkelijke gebruik. In cassatie voerde de staatssecretaris aan dat de herzieningsregeling niet bedoeld is om alsnog aftrek te verlenen van de omzetbelasting die de ondernemer niet bij de aangifte over het tijdvak van levering in aftrek heeft gebracht. De procedure heeft betrekking op twee percelen grond, die zijn aangekocht met als bestemming belast gebruik. Omdat de aanvankelijke bestemming overeenstemt met het werkelijke gebruik bij de ingebruikneming van de percelen wordt volgens de staatssecretaris aan herziening niet toegekomen.
De vraag in de procedure in cassatie is of de visie van het hof ten aanzien van de toepassing van de herzieningsregeling juist is. Volgens de Hoge Raad is het antwoord op die vraag uit de tekst van de btw-richtlijn 2006 niet duidelijk af te leiden. De rechtspraak van het Hof van Justitie EU lijkt een ruime uitleg van de herzieningsregeling toe te staan waarbij voor de uiteindelijke omvang van de aftrek uitgangspunt is dat het werkelijke gebruik van de goederen en de diensten doorslaggevend is en niet het voorgenomen gebruik. In ieder geval heeft het Hof van Justitie EU niet uitdrukkelijk uitgesloten dat de herzieningsregeling wordt gebruikt om aanvankelijk verzuimde aftrek van voorbelasting alsnog mogelijk te maken. De Hoge Raad heeft prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie EU over de toepassing van de herzieningsregeling.